Betere beleidskeuzes maken met data
Door Heleen Hupkens
Beeld Jiri Büller/De Beeldredaktie
Hoe beter je informatiepositie, hoe gefundeerder je beleidskeuzes kunt maken. Met deze stelling in het achterhoofd werken Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Kadaster, Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Rijkswaterstaat (RWS) samen in het VIVET-programma, dat staat voor Verbetering Informatie Voorziening Energietransitie. De aanpak kan ook heel goed werken voor allerlei andere domeinen en opgaven, denkt programmamanager Gerdien van de Vreede.
Diverse maatschappelijke vragen op het gebied van ruimtelijke ordening, klimaat en energie spelen zich af in het ruimtelijk domein. Met het stelsel van de (geo)basisregistraties is relevante informatie beschikbaar, maar geen van deze onafhankelijke basisregistraties bezit de diversiteit aan data om tot een volledig antwoord te komen. Samen én gecombineerd met aanvullende data wél, dus wordt het steeds belangrijker om data in samenhang te ontsluiten.
Vraagstuk bepalen
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gebouwen in 2050 aardgasvrij zijn. Een stevige opgave, waarbij het belangrijk is te weten waar we staan en of we op koers liggen. Als voorbeeld vertelt Van de Vreede over de aanleg van warmtenetten. “Dan wil je als gemeente weten hoe dit in de ondergrond past, toch? Dat moet je weten voordat je de ondergrond opentrekt, anders levert het hoge faalkosten op én veel overlast voor bewoners.” Maar je hebt meer informatie nodig. Hiervoor gaat VIVET in gesprek met alle dataleveranciers. “Dan kijken wij met een partij wat de vraag precies is en welke data nodig zijn om tot de oplossing van een vraagstuk te komen. En waar de gaten nog zitten.”
Drie pijlers
Het VIVET-programma is gebaseerd op drie pijlers. De eerste is de ontwikkeling van het datafundament. Dan gaat het om de kwaliteit van data, maar ook het datasysteem; hoe data tussen de overheden uitgewisseld kan worden. “Waanzinnig belangrijk,” zegt Van de Vreede, maar niet zo zichtbaar voor de buitenwereld.” Meer aansprekend is de tweede pijler, het ontwikkelen van nieuwe datasets. “Die dekken een acute gebruikersbehoefte af. Bijvoorbeeld als het gaat om de vraag van gemeenten waar nieuwe transformatorstations moeten worden geplaatst in bestaand stedelijk gebied” (zie kader). De derde is netwerkvorming. “We zitten met veel partijen aan tafel: dataleveranciers, datagebruikers en vaak alle lagen van de overheid.” Twee keer per jaar organiseert VIVET netwerkbijeenkomsten. Ook is een gebruikerspanel opgezet. Het netwerk wordt steeds hechter, vertelt ze. “Het wordt steeds gemakkelijker om even bij een collega van een andere organisatie binnen te lopen.”
Vraagarticulatie
Het stellen van de juiste vraag is een belangrijke succesfactor in de werkwijze van VIVET. “Met de gebruikers spitten we de problematiek helemaal door. Welk probleem wil je eigenlijk oplossen? Welke informatie en welke data denk je daarbij nodig te hebben? Is de vraag wel compleet? Maar ook: Wat ga je er eigenlijk mee doen? Misschien kunnen we er wel iets beters voor bedenken. Voorkomen moet worden dat in een latere fase van het proces blijkt dat er ook andere informatie nodig is om antwoord te kunnen geven op de vraag."
Het stellen van de juiste vraag is een belangrijke succesfactor: welk probleem wil je eigenlijk oplossen?
Waar plaatsen we een transformatorstation?
Om aan de toenemende elektriciteitsvraag te voldoen moeten in de komende jaren circa 50.000 transformatorstations worden bijgebouwd. Een groot deel ervan moet in bestaand stedelijk gebied worden geplaatst. Hier zijn de regionale netbeheerders verantwoordelijk voor. Vanuit VNG kwam de vraag: ‘Kunnen de belangen van gemeenten niet beter meegenomen worden bij de locatiekeuze van nieuwe transformatorstations?’
“We hebben binnen VIVET eerst met drie gemeenten en twee regionale netbeheerders gesproken en zo opgehaald hoe zo’n proces verloopt,” vertelt Martin Tillema, expert energietransitie bij het Kadaster. Op basis hiervan zijn regionale netbeheerders en gemeenten geadviseerd gezamenlijk een plan te maken. “De inzet van geografische data helpt dan bij het bepalen van de meest geschikte locatie.”
Kaartlagen
Hij toont een plattegrond van een deel van de stad Zwolle waarin de netbeheerder met zoekcirkels heeft aangegeven in welke buurt vanuit technisch oogpunt stations moeten worden bijgeplaatst. “Dit hebben we vervolgens gekoppeld met de selectie van eigendommen van de gemeente uit de Basisregistratie van het Kadaster. Die komt als afzonderlijke kaartlaag over de zoekcirkels te liggen. Vervolgens hebben we gekeken hoe die ruimte op dit moment gebruikt wordt. Met kaartlagen die het huidige ruimtegebruik, zoals groenvoorziening, parkeerplaatsen of een voetgangersgebied, aangeven. Dat is informatie uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie. Door die kaartlagen met elkaar te combineren krijg je inzicht in de situatie en de afwegingen die je moet maken.”
Uiteindelijk moeten gemeenten samen met netbeheerders een keuze maken. Een transformatorstation heeft circa 30 vierkante meter aan oppervlakte nodig. Ruimte die ook gebruikt kan worden voor andere functies, zoals parkeren, openbaar groen of een speelvoorziening. Welke ruimte wil je als gemeente inzetten voor welke functie? Waar de parkeerdruk laag ligt, kun je een transformatorstation aanwijzen. Bij nieuwe panden kun je wellicht regelen dat een station inpandig gebouwd wordt. De gemeente moet hier uiteindelijk een omgevingsvergunning voor afgeven.
“Door het toepassen van filters kunnen selecties gemaakt worden,” zegt Tillema. “Deze systematiek helpt partijen om aan de voorkant van het proces de belangen van de gemeente goed mee te kunnen nemen.”